"Frau im Mond" - 1929

"Frau im Mond" - 1929

zondag 6 november 2016

Gilgamesj, een moderne mythe


“Als we de mythe niet op onze eigen situatie toepassen en in ons leven verwerkelijken, blijft hij even onbegrijpelijk en vreemd als de regels van een bordspel, die vaak tot het moment dat we het spel beginnen spelen verwarrend en saai lijken.”
Karen Armstrong

Najaar 2011. Een louche type wandelt het Sulaymaniah Museum in Irak binnen. Voor zich uit houdt hij een kartonnen doos met tientallen losse stukken kleitablet. Hij wil er een mooie duit aan verdienen door ze te verpatsen aan het museum.
Om te vermijden dat te veel archeologische schatten weggeroofd worden uit Irak, is er een “we-stellen-geen-vragen-beleid” in de Iraakse musea. Rovers en smokkelaars bieden zo “hun” koopwaar toch aan in de musea. Waar de archeologische schatten anders waarschijnlijk snel zouden verdwijnen naar zwarte markten en het buitenland.
De man achter de museumbalie staat klaar: hij wist dat dit aanbod zou komen. Zodoende trommelde hij een professor op omwille van zijn expertise in antieke kleitabletten.
Onder de comptoir zit de professor Farouk ietwat ongemakkelijk op zijn knieën en bekijkt aandachtig en snel de enkele tabletjes die de museum-aankoper hem aanreikt. Er staat een soort van schrift in de geharde klei gedrukt. Het ziet er uit als spijkerschrift, maar is de tekst ook betekenisvol? Of zijn het vervalsingen? Of zijn ze echt maar misschien toch niet bijster interessant?
Na enkele scherven bekeken te hebben, fluistert Farouk de receptionist toe: “Betaal alles wat hij vraagt!”. De professor gebruikt een kordate toon, want hij beseft dat er geen mogelijkheid is om te discussiëren — zo verdoken als hij daar zit onder de balie, terwijl de sjacheraar en de aankoper aan het onderhandelen zijn.
Uiteindelijk telt het museum 800 dollar neer voor de doos met een allegaartje aan in klei gedrukte tekstfragmenten. Wat volgde zijn enkele jaren onderzoek en die zijn nodig om wat Farouk toen vermoedde te bevestigen: er is een nieuwe paragraaf gevonden van het oudste geschreven epos dat we kennen, het Gilgamesj-epos.


Gilgamesj

They stood there marvelling at the forest,
observing the height of the cedars,
observing the way into the forest.
Where Ḫumbaba came and went there was a track,
the paths were in good order and the way was well trodden.
They were gazing at the Cedar Mountain,
dwelling of gods, throne-dais of goddesses:
[on the] face of the land the cedar was proffering its abundance,
sweet was its shade, full of delight.
(...)

[My friend,] we have reduced the forest [to] a wasteland,
[how] shall we answer Enlil in Nippur?
‘[In] your might you slew the guardian,
what was this wrath of yours that you went trampling the forest?’
Gilg. V MS ff.

De extra regels die we nu andermaal kunnen toevoegen aan het oudst gekende literaire werk ooit, verhalen over de reis die Gilgameš en diens vriend, de wildeman Enkidoe, ondernemen naar het Cederwoud. Daar doden ze de halfgod en bewaker van het woud Humbaba.
Dicht en ontoegankelijk, met vele aapjes, zangcicaden en ontelbare vogels, zat het woud zó vol leven dat het als een symfonie klonk voor de betreurde Humbaba. De twee vrienden vellen er alle bomen en slepen het kostbare hout naar huis waar ze het gebruiken voor de vergankelijke glorie van hun eigen stad Uruk.
Maar de nieuwe paragraaf maakt duidelijk dat ze dit niet helemaal argeloos doen en dat de halfgod Humbaba niet zomaar een barbaar is zoals voorheen altijd werd aangenomen. Vooraf is er al het besef bij de twee vrienden dat de goden niet tevreden zullen zijn: Humbaba doden en het woud vernietigen en als een woestijn achterlaten zal kwaad bloed zetten bij de kosmische krachten. “We hebben het woud herleid tot een woestenij,” zuchten ze na hun onvergeeflijke daden. “Welk was jullie toorn dat jullie het woud vertrappelden?” is de boze vraag die ze verwachten van hun god Enlil.
De dichter, zo’n 3000 jaar geleden, aan de dageraad van de historie, markeert de daden van Gilgameš en Enkidoe als moreel fout en de twee vrienden in het epos beseften dit. Maar ze deden het niettemin. Een knagend geweten en de woede van de goden is hun deel. Hun daad is onomkeerbaar. Het berouw komt te laat.

“Mythen zijn dus waar omdat ze effect hebben (...). Als een mythe ‘werkt’, dat wil zeggen onze geest en ons hart verandert, ons nieuwe hoop geeft en ons dwingt intenser te leven, dan is het een steekhoudende mythe.”
Karen Armstrong
Mythen — de verhalen die betekenis geven aan het leven en aan de dood, en aan het samenleven van de mens, verhalen ook die handelen over het ongekende — staan ten dienste van de mens en de samenleving waarvoor en waarin ze worden verteld.
Zo is een mythe een instrument om de werkelijkheid te begrijpen en vanuit dat perspectief de samenleving een orde te geven. Niet zomaar een orde, maar een orde waarvan de mens denkt dat het een goede orde is. Zo veranderen mythen doorheen de geschiedenis en zijn ze een spiegel van de zielen die ze vertellen en hervertellen. Zo is de geschiedenis van de mythen de geschiedenis van de relevantie van de mens.

Mythen werden meestal via profeten en wijzen aan het volk verteld. Deze extra paragraaf van het Gilgamesj-epos komt nu via een sjacheraar en een koopje tot bij ons. Als spiegel voor onze samenlevingen kan dat tellen.
Dat net in Irak tussen het puin van de Daesh-barbarij, de goden het tablet lieten vinden… Dat net een verguisde kunstsmokkelaar komt aanzetten met deze paragraaf… Dat net in ons tijdsgewricht deze paragraaf “geschreven” wordt… Geeft de kosmische orde ons zo niet een zeer duidelijke boodschap? In het licht der millennia is de grootste barbarij deze van het vernielen van het eigen ecosysteem. De kosmische orde schopt de moderne mens — of de mens tout court — keihard een geweten en legt een vinger op de gapende wonde. Er is de balk in ons eigen oog; het wegkijken is de verontwaardiging over de splinter elders. Hoe verontrustend de door ons aangewezen barbarijen ook zijn, er is maar één ultieme barbarij dat boven alle andere uit torent, als de Toren van Babel.

Hoe dan komt deze paragraaf anno begin derde millennium op de proppen? Zoals geschreven, is een mythe een instrument voor de mens om om te gaan met zijn diepste roerselen, met het ongekende binnenin zichzelf en in de wereld. Is het dan toeval dat deze mythe de ecologisch-ethische dimensie toevoegt, of hernieuwt, op het moment dat de hedendaagse mens oorzaak is van waarschijnlijk de grootste bedreiging voor zichzelf? Een bedreiging die in hoofdzaak ecologisch en ethisch is: het vernietigen van het eigen leefmilieu en het ultiem beroven van alle toekomstige generaties. De roof op onszelf, op onze kinderen en op de andere soorten. Daar in grote mate bewust van zijn, maar toch verder doen. En achteraf met spijt terugkijken. De goden (of wijzelf) geven ons, aan het begin van het derde millennium, een mythe waaruit ecologisch besef spreekt, maar ook een duizendjarige spijt over de vernieling van onze planeet. Zullen dit niet de grote vragen zijn waar we de komende tijden als mens mee zullen worstelen?


Referenties: